Een sloot is een gegraven watergang ten dienste van de landbouw en de waterhuishouding. Een sloot heeft als functie overtollig water af te voeren en in droge perioden kan die ook dienen om water aan te voeren. Het waterpeil wordt geregeld met stuwen en gemalen. Een sloot heeft naast de transportfunctie aanvullend meerdere functies zoals waterberging, het drenken van vee, perceelsscheiding, leefgebied voor planten en dieren zoals (water- en weide-) vogels en als viswater. Sloten dragen bij aan de beleving en de leesbaarheid van het cultuurlandschap. Het slotenpatroon in een polder vertelt het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en vormt het cultuurhistorisch raamwerk. In de IJsseldelta zijn dat bijvoorbeeld de kronkelige sloten op Kampereiland (aangesloten bij de slenken op zeeklei) versus de rechte sloten van Mastenbroek als lineair patroon van een laagveenontginning.
Een sloot en haar slootkant vormt ook het leefgebied voor water- en oeverplanten en watergebonden dieren zoals vissen, amfibieën en macrofauna (met het blote oog waarneembare waterdiertjes). Het slotenstelsel met grote hoofdwatergangen en kleine zijsloten vormen samen één geheel en zijn ook van elkaar afhankelijk. Een mooie sloot en natuurvriendelijke slootkant verhogen de biodiversiteit in het agrarisch gebied en dragen ook bij aan de beleefbaarheid van het gebied door bewoners en recreanten. Een sloot zorgt verder voor een verbetering van de waterkwaliteit doordat er in sloten allerlei (bio)chemische processen plaatsvinden, waardoor nutriënten uit het systeem verdwijnen (het zelfreinigende vermogen van sloten). Verder fungeert de natuurvriendelijke slootkant als bufferzone voor de afspoeling van nutriënten en gewasbeschermings-middelen. In sloten treedt voortdurend verlanding op. Zonder beheer (schonen en baggeren) zou een sloot op den duur verdwijnen. Beheermaatregelen zijn nodig om een sloot in stand te houden en de functionaliteit te waarborgen.
DEFINITIE SLOOT EN SLOOTKANT
Het landschapselement sloot is een lijnvormig element dat bestaat uit de sloot zelf met een maximale breedte van 4 meter op de waterlijn met aanvullend het droge talud tot de insteek (de slootkant). Het gaat daarbij om de taluds aan beide zijden van de sloot.
DOEL
Het beheren van de sloot en slootkant om het leefgebied voor flora en fauna in het agrarisch gebied in stand te houden.